INHOUDSOPGAVE
- Bewerken algemeen
Bewerken algemeen
Codering attributen wijzigen
De attributen kunnen gewijzigd worden.
Tevens kan een attribuut zichtbaar of onzichtbaar worden gemaakt.
Eventueel kunnen attributen via MS-Excel werden bewerkt.
Codering attributen wijzigen
- Klik op knop [ Bewerk ]
- Selecteer 'Attributen' in het rolmenu
- Selecteer 'Codering wijzigen' in venster 'Bewerk attributen'
- Selecteer 'Per Block', 'Per Stuk' of 'Gelijk'
- Met 'Per Block' kan een aantal symbolen van het te wijzigen type tegelijk gewijzigd worden.
- Met 'Per Stuk' kan slechts één symbool tegelijk gewijzigd worden.
- Met 'Gelijk' worden attribuutwaarden overgenomen
- Klik op knop [ OK ]
- Selecteer het symbool waarvan de attributen gewijzigd moeten worden
- Klik op knop [ OK ] in het commandovenster
of
toets <F11> - Activeer bij 'Attribuut' in het dialoogvenster 'Wijzigen Attributen' het vakje voor het te wijzigen attribuut
- Voor 'Per Block' of 'Per Stuk': pas de codering of de zichtbaarheid aan.
- Klik op knop [ OK ]
- Als 'Per Stuk' is geselecteerd wordt nu het symbool aangepast.
- Als 'Per Block' of 'Gelijk' is geselecteerd kan eerst een ander blad worden gekozen. Hierna kan het gebied worden opgegeven waarbinnen de codering van de attributen van overeenkomstige symbolen moet worden gewijzigd.
Attributen verplaatsen / roteren / verschalen
De gegevens bij een symbool kunnen worden verplaatst, geroteerd en verschaald voor een betere leesbaarheid.
De verplaatsing en/of rotatie kan worden overgenomen van een reeds verplaatst/geroteerd attribuut.
De verplaatsing en rotatie kan voor een heel gebied tegelijk worden opgegeven.
Bij het plaatsen van symbolen wordt voor de attributen de stand (horizontaal/verticaal) gebruikt zoals is ingevuld in de Algemene Instellingen.
Verplaatsen en/of roteren attributen
- Klik op knop [ Bewerk ]
- Selecteer 'Attributen' in het rolmenu
- Selecteer 'Positie' in venster 'Bewerk Attributen'
- Selecteer de methode van verplaatsen
- Verplaatsen: verplaatsing in X- en Y-richting
- Rotatie: t.o.v. de X-as
- Klik op knop [ OK ]
- Selecteer het type symbool waarvan de attributen moeten worden verplaatst/geroteerd
- Klik op knop [ OK ] in het commando venster
- Selecteer in het dialoogvenster 'Attributen' de te verplaatsen/roteren attributen
- Klik op knop [ OK ]
- Selecteer de symbolen waarvan de attributen verplaatst moeten worden
- Klik op knop [ OK ]in het commando venster
De attributen worden verplaatst/geroteerd.
- Klik in venster 'Bewerk Attributen'op
- Knop [ OK ] om attributen van een ander symbool aan te passen (stap 6. T/m 11.)
- Knop [ Annuleren ] om de functie te beëindigen
Verplaatsing en/of rotatie attributen overnemen
- Verplaatste of geroteerde attributen aanwezig op het actieve blad
- Klik op knop [ Bewerk ]
- Selecteer 'Attributen' in het rolmenu
- Selecteer 'Positie' in venster 'Bewerk Attributen'
- Selecteer 'Overnemen' als methode van verplaatsen/roteren
- Klik op knop [ OK ]
- Selecteer type symbool waarvan de verplaatsing/rotatie van attributen moet worden overgenomen
- Klik op knop [ OK ] in het commando venster
- Selecteer in het dialoogvenster 'Attributen' de attributen de aangepast moeten worden
- Klik op knop [ OK ]
- Geef het gebied aan waarbinnen de overeenkomstige attributen op eenzelfde wijze verplaatst/geroteerd moeten worden
- Klik op knop [ OK ]in het commando venster
De attributen worden verplaatst/geroteerd.
- Klik in venster 'Bewerk Attributen' op
- Knop [ OK ] om attributen van een ander symbool aan te passen (stap 6. T/m 11.)
- Knop [ Annuleren ] om de functie te beëindigen
Verschalen attributen
- Klik op knop [ Bewerk ]
- Selecteer 'Attributen' in het rolmenu
- Selecteer 'Verschalen' in venster 'Bewerk Attributen'
- Geef de schaalfactor op (t.o.v. de huidige grootte)
- Klik op knop [ OK ]
- Wijs het type symbool waarvan attributen moeten worden verschaald
- Klik op knop [ OK ] in het commando venster
- Selecteer in het dialoogvenster 'Attributen' de attributen de aangepast moeten worden
- Klik op knop [ OK ]
- Geef het gebied aan waarbinnen de overeenkomstige attributen op eenzelfde wijze verschaald moeten worden
- Klik op knop [ OK ]in het commando venster
De attributen worden verschaald.
- Klik in venster 'Bewerk Attributen' op
- Knop [ OK ] om attributen van een ander symbool te verschalen (stap 6. T/m 11.)
- Knop [ Annuleren ] om de functie te beëindigen
Teksten en attributen bewerken
Geplaatste teksten en attributen kunnen groepsgewijs bewerkt worden:
- Wijziging van laagnaam
- Wijziging van kleur
- Wijziging van teksthoogte
- Wijziging/vervanging van tekst(delen) door een andere tekst of tekstdeel
- Tekstrotatie
Hierbij kunnen verschillende selectiemogelijkheden (filters) worden opgegeven op basis van:
- Laagnaam
- Kleur
- Teksthoogte
- Tekstinhoud
- Attribuutnaam
- Tekst rotatie
De standaard commando's om teksten te wijzigen zijn DDEDIT, DDMODIFY en CHANGE kennen deze combinatie van mogelijkheden niet.
Teksten worden met de standaard AutoCAD commando's TEXT, DTEXT en MTEXT geplaatst.
Wijzigen teksten of attributen
- Selecteer knop [ Bewerk ] in Knoppenbalk NOR-Stroomkringschema LT
- Selecteer 'Teksten' in het rolmenu
- Geef selectie criteria op voor de te vervangen teksten of attributen
- Geef de nieuwe tekst of teksteigenschappen op
Tekstkleur kan worden bepaald:- Automatisch: Volgens norm, of
- Opgave: kleur.
- Klik op knop [ OK ]
- Selecteer de te wijzigen teksten of attributen
- Klik op knop [ OK ] in het commandovenster
of
toets <F11>
Bewerken kabel en draad
Draden in de kast worden als regel getrokken getekend; draden in de kabel (buiten de kast) worden gestippeld getekend.
Met de functie Kabel/Draad onder knop [ Bewerk ] , Draad wordt het lijntype aangepast.
Draden kunnen genummerd worden.
Aftakkende draden kunnen met een afschuining aansluiten op de doorgaande draad.
Maak kabel (lijnen gestippeld)
- Klik op knop [ Bewerk ]
- Selecteer 'Draad' in het rolmenu
- Selecteer 'Kabel / Draad' in het vervolgmenu
- Selecteer de draden die gestippeld (kabel) getekend moeten worden.
- Klik op knop [ OK ] in het commando venster
- Maak een volgende selectie en klik op knop [ OK ] in het commando venster
of
klik op knop [ Stoppen ] om de functie te beëindigen
Maak draad (lijnen getrokken)
- Klik op knop [Bewerk]
- Selecteer 'Draad' in het rolmenu
- Selecteer 'Kabel / Draad' in het vervolgmenu
- Selecteer de kabels die getrokken (draad) getekend moeten worden.
- Klik op knop [ OK ] in het commando venster
- Maak een volgende selectie en klik op knop [ OK ] in het commando venster
of
klik op knop [ Stoppen ] om de functie te beëindigen
Draadnummers plaatsen
- Klik op knop [ Bewerk ]
- Selecteer 'Draad' in het rolmenu
- Selecteer 'Draadnummers' in het vervolgmenu
- Selecteer de te nummeren draad
- Klik op knop [ OK ] in het commandovenster
of
toets <F11> - Geef in het venster het draadnummer op
- Klik op knop [ OK ]
Het draadnummer wordt geplaatst; de rotatie is afhankelijk van de richting van de draad.
- Selecteer de volgende draad
of
klik op knop [ Stoppen ]
Aftakkingen genereren
- Klik op knop [ Bewerk ]
- Selecteer 'Draad' in het rolmenu
- Selecteer 'Aftakking' in het vervolgmenu
- Selecteer de doorgaande draad
- Klik op knop [ OK ] in het commandovenster
of
toets <F11> - Selecteer de aftakkende draad
De aftakkende draad krijgt een afschuining in de richting van het aangewezen punt op de doorgaande draad.
- Klik op knop [ OK ] in het commandovenster
of
toets <F11> - Selecteer de volgende doorgaande draad
of
klik op knop [ Stoppen ]
Laagbewerkingen
Deze functies zijn algemene functies in de NOR-LT-Applicaties. In NOR-Stroomkringschema zijn reeds speciale functies aanwezig om een laaggroep (=blad) actief te maken.
Elementen die niet direct met NOR-Stroomkringschema LT kunnen worden getekend kunnen met standaard AutoCAD-commando’s worden getekend. Deze elementen moeten wel op de juiste laag worden gezet. Hiervoor moet de betreffende laag actief (current) worden gemaakt.
Elementen op een foutieve laag kunnen op de juiste laag worden overgezet.
Afzonderlijke lagen kunnen uit gezet worden.
Door <Purge> verwijderde lagen kunnen weer worden aangemaakt.
Laag actief maken
- Selecteer knop [ Lagen ] in Knoppenbalk NOR-Stroomkringschema LT
- Selecteer menukeuze 'Laag actief'
- Selecteer element op gewenste laag
- Klik op knop [ OK ]
Dit ook met standaard AutoCAD LT commando's mogelijk
Elementen van laag wijzigen
- Selecteer knop [ Lagen ] in Knoppenbalk NOR-Stroomkringschema LT
- Selecteer menukeuze 'Wijzig laag'
- Selecteer element op laag waarop element gezet moet worden
- Klik op knop [ OK ]
- Selecteer elementen die op aangewezen laag gezet moeten worden
- Klik op knop [ OK ]
Dit ook met standaard AutoCAD LT commando's mogelijk
Laag uit zetten
- Selecteer knop [ Lagen ] in Knoppenbalk NOR-Stroomkringschema LT
- Selecteer menukeuze 'Laag uit'
- Selecteer element op gewenste laag
- Klik op knop [ OK ]
Tekstlaag van het huidige blad actief maken
- Selecteer knop [ Lagen ] in Knoppenbalk NOR-Stroomkringschema LT
- Selecteer 'Tekstlaag actief'in het rolmenu
De tekstlaag van het huidige blad wordt actief gemaakt. Als nu tekst in de tekening geplaatst wordt zal deze alleen op dit blad zichtbaar zijn.
Als hierna van blad wordt gewisseld zal Laag 0 weer actief worden gemaakt!
Herstel lagen
- Klik op knop [ Lagen ]
- Selecteer 'Herstel lagen'in het rolmenu
De verwijderde lagen worden weer aangemaakt
Bij Cadac maken we onderscheid tussen Sales, Service & Support. Sales & Service vinden wij vanzelfsprekend. Wij helpen u met de aanschaf van uw product, dienst, training of expert en zorgen ervoor dat u probleemloos aan de slag kunt. Gratis en voor niets. U kunt zorgeloos met uw software starten, wij zorgen ervoor dat u het meeste uit uw software kunt halen.
Loopt u tegen technische softwareproblemen aan? Dan kunt u gebruik maken van Cadac Support. Door de juiste informatie in te dienen kunnen wij u zo snel mogelijk helpen